«Hij is zonder twijfel een van de meest, zo niet de meest indrukwekkende persoon die ik ooit in Libanon heb ontmoet. Hij is meer dan een meter negentig lang en heeft scherpe, diepliggende ogen (…). Zijn charisma is overduidelijk en zijn klaarblijkelijke oprechtheid bewonderswaardig», zo schreef de Amerikaanse ambassadeur in Libanon, George Godley, in een telegram aan Washington in 1974.

De man over wie hij zo lovend sprak, was imam Sayyed Musa Sadr, die tijdens een bezoek aan Libië in 1978 spoorloos verdween, maar wiens portret nog op elke straathoek in Zuid-Beiroet hangt. Anders dan de strenge affiches van Hezbollahs leiders, heeft Musa Sadr een opvallend vriendelijke uitstraling. Hij glimlacht, heeft een ringbaardje en zijn haar is niet volledig bedekt door de zwarte tulband, die aangeeft dat hij «sayyed» is: een directe afstammeling van de profeet Mohammed.

Godley was niet als enige onder de indruk van de Iraans-Libanese reus. Musa (Mozes) Sadr was geestelijk leider van de Libanese sji’ieten, maar zijn naam wordt tot op de dag van vandaag met respect uitgesproken door Libanezen van elke religieuze komaf. Ghassan Tueni, de christelijke uitgever van Libanons grootste krant, noemde hem «de stille kracht» en «een orakel van hoop en liefde».

Fouad Ajami vergelijkt hem in zijn biografie De verdwenen imam met Joseph Conrads Lord Jim (1900). «Hij verscheen als een wezen niet alleen van een ander soort, maar van een andere essentie», herhaalt hij Conrads woorden. Zoals Lord Jim arriveert in een uithoek van Malaya, zo arriveert Sadr in 1959 in het armoedige, achtergestelde zuiden van Libanon. Maar voor hem was het ook een thuiskomst.

Musa Sadr werd in 1928 in het Iraanse Qom geboren in een familie van Libanese komaf. Zijn voorvader Saleh Charafeddine vluchtte eind achttiende eeuw voor de bloedige Ottomaanse repressie in Zuid-Libanon. Eerst naar Najaf, het sji’itische heiligdom in het huidige Irak, en later naar Isfahan in Perzië. Hij werd daarmee stamvader van een van de beroemdste sji’itische families ter wereld.

Musa Sadrs vader was een vooraanstaand ayatollah in Qom, terwijl zijn neef Mohammed (Baqir al-Sadr) bekend staat als een van de belangrijkste Arabische intellectuelen van de twintigste eeuw. Hij werd in 1980 door toedoen van Saddam Hoessein vermoord. Musa Sadrs nicht tenslotte is getrouwd met de huidige Iraanse President Khatami.

In 1959 reisde Musa Sadr op uitnodiging naar Libanon om daar de religieuze mantel van zijn oudoom Abdul Charafeddine over te nemen. Zijn taak was de sji’ieten te emanciperen, want hoewel Beiroet bekend stond als het Parijs van het Midden-Oosten, hadden het feodale zuiden en oosten van Libanon nog nauwelijks wegen, scholen en ziekenhuizen.

Vanaf de dag dat hij aankwam, streed Sadr onvermoeibaar voor een politiek en economisch beter bestaan van de armen in het algemeen en de sji’ieten in het bijzonder. Hij reisde stad en land af, ontmoette boeren, adel en politici, en zijn populariteit steeg tot ongekende hoogten. Bij manifestaties in Baalbek en Tyre kwamen maar liefst honderd- en honderdvijftigduizend mensen op de been. In 1968 riepen zijn volgelingen hem uit tot «imam», wat voor de belangrijkste stromingen onder de sji’ieten de hoogste titel na die van de profeet is en het geestelijke en politieke leiderschap inhoudt.

In tegenstelling tot de soennieten zijn de sji’ieten volgelingen van Ali, de neef en schoonzoon van Mohammed. Hun religie is, zoals het christendom, gebaseerd op de begrippen martelaar en Messias. Volgens de sji’ieten zijn er twaalf imams, te beginnen met Ali en zijn zonen Hassan en Hoessein. Ze werden alle twaalf vermoord behalve de laatste, die verdween als kind aan het einde van de negende eeuw maar zal volgens de overlevering op goede dag wederkeren om een rechtvaardige wereld te scheppen.

Volgens de Libanezen kwam die dag in 1959 met de komst van Musa Sadr. Volgens de Iraniërs met de revolutie van Khomeini in 1979. Het verschil tussen de twee opvolgers van Mohammed kon niet groter zijn. In tegenstelling tot de norse, legalistische Khomeini, was Musa Sadr in alle opzichten een gematigd man, voor wie alle religies goddelijk en gelijk waren.

«Hij was menselijk, sociaal en een man met een missie», zegt Musa Sadrs zuster Rabbab, een filosofe met een voorliefde voor Kierkegaard. «Hoewel de omstandigheden natuurlijk anders waren, zou je hem kunnen vergelijken met Ghandi. Beiden streden voor emancipatie, gelijke rechten en geweldloosheid.»

Sadr was niet alleen populair onder de sji’ieten. Zo werkte hij nauw samen met de Grieks-orthodoxe priester Gregoire Haddad met wie hij Libanons sociale beweging startte. In februari 1975 werd hij zelfs gevraagd het woord te voeren in een overvolle kerk in hartje Beiroet, een unicum in de geschiedenis van Libanon. In zijn beroemdste rede ooit, riep hij de Libanezen op in naam van Abraham, Jezus en Mohammed de handen ineen te slaan en de vrede te bewaren. Maar het mocht niet baten: twee maanden later was de burgeroorlog een feit.

Het was in die context dat Musa Sadr en zijn metgezellen, Mohamed Yacoub en Abbas Badreddine, op 25 augustus 1978 naar Libië reisden. Eerder bezocht Sadr al Saudi-Arabië, Jordanië, Algerije en Syrië. Rabbab herinnert zich het vertrek nog goed. «Het was ramadan, hetgeen altijd een drukke, vermoeiende tijd is van vasten en veel mensen ontmoeten. Maar bovendien was Musa’s vrouw ernstig ziek opgenomen in een ziekenhuis in Parijs. De dag voor het vertrek sliep hij daarom bij ons. Ik heb zijn koffer nog gepakt.»

De zus van Musa Sadr vervolgt haar verhaal. «Khadafi was direct betrokken bij de Libanese burgeroorlog. Hij financierde zo’n beetje alle linkse partijen, inclusief Arafats PLO. Maar Musa Sadr vond dat geweld tot niets zou leiden en wilde Khadafi ervan overtuigen alle steun stop te zetten. Vrienden smeekten hem niet naar Libië te gaan. Zij waarschuwden hem dat Khadafi onbetrouwbaar was. Maar niemand had durven vermoeden dat hij gewoon zou verdwijnen. Hij was immers officieel te gast.»

Het drietal uit Libanon nam een kamer in het Shate Hotel in Tripoli en wachtte daar op een definitieve uitnodiging voor de ontmoeting met Khadafi. Die kwam uiteindelijk op 30 augustus. De ontmoeting tussen Musa Sadr en Khadafi zou een dag later plaatsvinden om half twee in de middag. Sadr en zijn gevolg verlieten het hotel rond het middaguur. Toen zijn zij voor het laatst gezien.

Het vervolg lijkt op een verhaal uit een spionageroman. Volgens de Libische autoriteiten zijn de drie mannen nooit komen opdagen en ’s avonds om kwart voor acht naar Rome gevlogen. Inderdaad hebben twee mannen die nacht een kamer in het Holiday Inn Hotel in Rome geboekt onder de namen van Sadr en Yacoub. Maar na tien minuten vertrokken zij al weer, koffers en paspoorten achterlatend.

Khadafi opperde dat zij in Italië ontvoerd zouden zijn door de Israëlische, Iraanse of Amerikaanse geheime dienst, dan wel door een extreem linkse Europese beweging. En op 28 september claimde de Organisatie van Seculiere Libanezen voor een Seculier Libanon inderdaad dat Sadr was ontvoerd en in Amsterdam werd vastgehouden. Yacoub zou zijn vermoord terwijl Baddredine als geheim lid van de organisatie in Zuid-Amerika zou zitten. Verder onderzoek in Amsterdam leverde echter niets op en van de organisatie werd nooit meer iets vernomen.

De Italiaanse autoriteiten stelden ondertussen een onderzoek in. Zij ondervroegen stewards, passagiers, douaniers en hotelmedewerkers en lieten hen foto’s van Sadr en Yacoub zien. Geen van de ondervraagden herkende het tweetal. Bovendien werd een groot aantal eigenaardigheden geconstateerd.

Zo toonden de paspoorten visa die waren afgegeven in Tripoli, terwijl beide mannen al een visum hadden gekregen in Beiroet. Yacoub tekende in het hotel niet met zijn eigen naam, maar met die van zijn vader. De koffers waren overhoop gehaald. Tot slot was Musa Sadr op weg naar Parijs, waar zijn vrouw in het ziekenhuis lag. Waarom zou hij plotseling tien dagen naar Rome gaan? De officiële Italiaanse conclusie luidde dat de mannen die op 1 september naar Rome reisden, niet Musa Sadr en Yacoub waren maar mensen die zich als hen voordeden.

«De imam heeft Libië nooit verlaten», zegt Rabbab al Sadr. «Wij hebben uit betrouwbare bron vernomen dat de ontmoeting wel degelijk heeft plaatsgevonden en dat Khadafi op een gegeven moment woedend uitriep dat het drietal moest worden afgevoerd.»

Sindsdien is het al 25 jaar doodstil rondom Musa Sadr. De meeste mensen denken dat hij is vermoord. Zo niet zijn zus Rabbab, die als woordvoerder van de familie fungeert. «Wij hebben nooit officieel vernomen dat hij dood is», zegt ze overtuigd. «Bovendien hebben verschillende voormalige Libische gevangenen verklaard dat zij hem hebben gezien.»

Wishful thinking? Fata morgana? Of wellicht een natuurlijke reactie van familie en geliefden om tegen beter weten in het beste te hopen? Afgezien daarvan past, anders dan een moord, een verdwijning veel beter binnen de eeuwenoude sji’itische mythologie. Immers, eens zal de imam wederkeren.

De familie Sadr eist nog altijd een antwoord van de Libische autoriteiten. «Khadafi heeft de Lockerbie-affaire afbetaald», aldus Rabbab, «maar wij willen geen geld. Wij willen slechts de waarheid en niets dan de waarheid, al ben ik bang dat dat een prijs is die Khadafi zich niet kan veroorloven.»

DE GROENE AMSTERDAMMER
13 september, 2003