Terwijl de wereld zich blindstaart op de Road Map naar vrede, werkt Ariel Sharon gestaag door aan zijn oplossing van het conflict: een 360 kilometer lange constructie van beton, prikkeldraad en wachttorens tussen Israël en de Westelijke Jordaanoever. Sharon blijft daarmee keurig in het spoor van zijn geestelijk voorvader Ze’ev Jabotinski en diens concept van «de ijzeren muur».

Kofi Annan verklaarde recentelijk dat Ariel Sharon «het voordeel van de twijfel» verdient en hij schudde Israëls minister-president vervolgens hartelijk de hand, zoals eerder ook Condoleezza Rice en Colin Powell dat deden. Nu is de relatie tussen Amerika en Israël «een nogal bijzondere», maar de rest van de wereld lijkt bereid het voorbeeld van Annan te willen volgen, al is het maar om Washington niet tegen de schenen te schoppen.

Zo dineerde Sharon vorige week met Tony Blair in een poging hem ervan te overtuigen alle banden met Yasser Arafat te verbreken. Dat lukte niet, maar zijn reis naar Londen werd desondanks als een diplomatiek succes bestempeld. Immers, zulk een bezoek was enkele jaren geleden nog ondenkbaar.

Sharon krijgt het voordeel van de twijfel. En waarom niet? De Road Map, hoe vaag en onbepaald ook, biedt allicht een kans op vrede. Bovendien heeft Sharon nederzettingen ontmanteld, gevangenen vrijgelaten en, voor het eerst in zijn leven, verklaard bereid te zijn een Palestijnse staat te erkennen.

Echter, zelfs als we Sharons omstreden verleden buiten beschouwing laten, dan nog is er de muur die in sneltreinvaart tussen Israël en de Westelijke Jordaanoever wordt opgetrokken. Het betreft een schouderhoge betonnen fundering met daarop een tot acht meter hoog hek, afgezet met prikkeldraad, wachttorens en sluipschutters, en aan beide kanten een ongeveer 35 meter brede bufferzone, waarin geen mens zich mag vertonen.

De eerste fase is bijna af en beslaat zo’n honderd kilometer van het Meer van Tiberias tot het stadje Qalqilya, voor de prijs van twee miljoen Amerikaanse dollars per kilometer. De muur is volgens Sharon van essentieel belang voor de Israëlische staatsveiligheid. Sinds het begin van de tweede intifada werden immers reeds honderden Israëliërs gedood, en het merendeel van de daders was afkomstig van de Westelijke Jordaanoever.

De internationale politiek en media hullen zich tot dusver voornamelijk in stilte, en de muur lijkt daarmee het voordeel van de twijfel te krijgen, hoewel er toch meer op het spel staat dan slechts staatsveiligheid.

Allereerst volgt de muur niet de grens tussen Israël en de Westelijke Jordaanoever van 1967, maar ligt hij geheel op Palestijns grondgebied. Duizenden hectaren aan boomgaarden en velden werden reeds geconfisqueerd en maakten plaats voor prikkeldraad en beton. Bovendien maakt de muur regelmatig een flinke afwijking van de lijn. Zo gaat hij bij Qalqilya maar liefst zes kilometer landinwaarts. Het gevolg is dat 40.000 inwoners aan de ene kant van de muur wonen, terwijl hun land, en voornaamste bron van inkomsten, aan de andere kant ligt. Niet toevallig is de regio Qalqilya de meest waterrijke en vruchtbare op de gehele Westelijke Jordaanoever.

Volgens Israël is het geen probleem dat de boeren van hun land gescheiden zijn. Elke tien kilometer wordt er immers een poort in de muur gebouwd, waarlangs boeren van en naar hun land kunnen. Reizen vereist echter de nodige controle en juiste papieren, terwijl in tijden van crisis de poorten voor onbepaalde tijd op slot gaan. De inwoners van Qalqilya verliezen overigens niet alleen (de toegang tot) hun land, maar ook hun uitzicht, want spoedig zal de stad ingemetseld zijn door een bijna tien meter hoge muur. Steden als Tulkarem, Qibiya en Beit Liqya staat eenzelfde lot te wachten.

De muur zal worden doorgetrokken tot Hebron, maar in maart verklaarde Sharon ook een oostelijke variant evenwijdig aan de grens met Jordanië te willen bouwen, hetgeen niets met het buitenhouden van terroristen heeft te maken. Met de muur in het oosten slaat Sharon twee vliegen in een klap: enerzijds wordt de Palestijnen de toegang tot de rivier ontzegd; anderzijds worden de voornaamste joodse kolonies in de Jordaanvallei bij Israël getrokken.

Volgens de Apartheid Wall Campaign (AWC) in Ramallah is het doel van de muur simpelweg annexatie van Palestijns grond gebied: «De muur versnelt de opdeling van de Westelijke Jordaanoever in honderden afhankelijke entiteiten, openluchtgevangenissen omsingeld door checkpoints en nederzettingen.» De Israëlische historicus IIan Pappe zei in The Observer: «De Israëlische consensus wil zo veel mogelijk Palestijns land met zo min mogelijk Palestijnen. (…) Wat overblijft (van de Westelijke Jordaanoever — ps) is geen coherente 2500 vierkante kilometer, maar stukjes hier en daar. Sharon weet dat er geen enkele reden is deze getto’s geen Palestijnse staat te noemen.»

Met de bouw van de muur brengt Sharon de doctrine van «de ijzeren muur» wel erg letterlijk in de praktijk. De term werd voor het eerst geïntroduceerd in 1923 in een essay van Ze’ev Jabotinski, grondlegger van het revisionistische zionisme en een van de grote inspiratoren van de Likoedpartij. In het essay On The Iron Wall analyseerde Jabotinksi de relatie tussen Arabieren en zionisten en concludeerde dat «elk inheems volk zich zal verzetten tegen vreemde kolonisten, zolang zij de hoop hebben zich van het gevaar van kolonisering te kunnen ontdoen. Dit is hoe de Arabieren zich gedragen en zich zullen blijven gedragen, zolang zij een sprankje hoop hebben te voorkomen dat ‹Palestina› het land Israël wordt.»

Na het recht, of althans de vanzelfsprekendheid, van het verzet te hebben erkend, stelde hij vervolgens dat de zionistische droom, het creëren van een joodse staat in Palestina, slechts werkelijkheid kan worden wanneer de kolonisering wordt doorgezet, zonder acht te slaan op het gevoel van de lokale bevolking. «Kolonisering moet plaatsvinden onder bescherming van een macht vanachter een ijzeren muur, die zij onmogelijk kunnen afbreken», schreef hij.

Jabotinski bedoelde dat figuurlijk als een muur van militaire macht, die het mogelijk zou maken dat het «creëren van de feiten op de grond» gestaag voortging. Op die manier zou langzaam maar zeker alle hoop vervliegen, zou de «Nee nooit!»-slogan van de extremisten verdwijnen en zouden de gematigden aan de onderhandelingstafel verschijnen om eieren voor hun geld te kiezen.

Op de kritiek dat zijn aanpak moreel verwerpelijk was, stelde hij in een tweede essay The Morality of The Iron Wall, dat de joden «een moreel recht op terugkeer hebben, hetgeen de verlichte wereld dient te erkennen». En hij voegde daaraan toe: «Een heilige waarheid, waarvan de verwerkelijking het gebruik van geweld vereist, houdt niet op een heilige waarheid te zijn.»

Jabotinski moge de grote man van rechts Israël zijn, het concept van de ijzeren muur werd ook door links Israël omarmd. Avi Shlaim, een van Israëls meest toonaangevende «nieuwe historici», schreef een boek over de diplomatieke relaties tussen Israël en de Arabische wereld in de twintigste eeuw. Als titel koos hij De IJzeren Muur. In het boek breekt hij pertinent met de alom geaccepteerde opvatting dat Israël altijd vrede wilde, terwijl de Arabieren er slechts op uit waren het joodse volk de zee in te drijven.

Hij geeft voorbeeld na voorbeeld, waarin Arabieren wel degelijk bereid waren een compromis te sluiten, maar waarin Israël weliswaar op papier onderhandelde, maar in werkelijkheid weigerde zaken te doen. Dat gold voor zowel Ben-Goerion in de begindagen van de Israëlische staat als voor «Iron Lady» Golda Meir in haar contacten met Egypte en voor Menahem Begin met de PLO. Veelzeggend is een uitspraak van Ben-Goerion, dertien jaar na Jabotinski’s essay: «Het is niet vanwege de vrede dat we een akkoord nodig hebben. Vrede is voor ons een middel. Het doel is de complete en volledige realisering van het zionisme.»

Het verschil tussen de Arbeiderspartij en Likoed, zo concludeert Shlaim, is niet dat de een minimalistisch was en de ander maximalistisch in haar territoriale claims. Het enige verschil is de aanpak: «Ben-Goerion was voorstander van een geleidelijke strategie, terwijl de revisionisten voorstander waren van een alles-of-niets-benadering.» Het doel was hetzelfde: het realiseren van de zionistische droom in Palestina.

Vandaag krijgt Ariel Sharon het voordeel van de twijfel, terwijl het toch vrij naïef is te veronderstellen dat juist Sharon de doctrine van «de ijzeren muur» aan de kant schuift. Sharon is een man van de oude stempel of, beter gezegd, een havik van het eerste uur. Niet toevallig onder zijn bewind als minister van Constructie en Huisvesting, steeg het aantal kolonisten op de Westelijke Jordaanoever tussen 1976 en 1986 van drieduizend naar zestigduizend. Sharon is altijd voorstander geweest van het «transfermodel» en verklaarde midden jaren tachtig nog: «De Palestijnen hebben al een staat: Jordanië.» Tien jaar later gruwelde hij van het Oslo-akkoord, dat hij definieerde als «de grootste catastrofe die Israël ooit is overkomen».

Nu, met de Road Map op tafel, houdt Sharon de doctrine van de ijzeren muur perfect in stand. Hij bewijst lippendienst aan Washington door hier en daar wat concessies te doen, maar tegelijkertijd, zich beroepend op de veiligheid van Israël, bouwt hij ijverig voort aan het ijzeren gordijn dat de Westelijke Jordaanoever omsingelt en opsnijdt.

Dat doet hij overigens geheel in overeenstemming met de Road Map. Die zegt namelijk niets over de muur, maar stelt wel dat in het uiteindelijke vredesakkoord rekening wordt gehouden met «de feiten op de grond», zelfs als dat betekent dar er de facto niets over is van een Palestijnse staat.

DE GROENE AMSTERDAMMER
26 juli, 2003