Op 13 april 1975 werd een Palestijnse bus met Maronitische kogels doorzeefd en hield Beiroet op te bestaan. Vanaf die dag sprak men slechts nog van oost en west, van christenen en moslims en van de tientallen milities waarin zij onderling waren verdeeld.

Het Nationaal Museum van Libanon bevond zich net naast de demarcatielijn die de stad in tweeen deelde. Vijftien jaar lang werd het van alle kanten bestookt en aan het eind van de burgeroorlog was het slechts een van de vele pokdalige ruines in het geschonden gelaat van Beiroet. Haar schat aan oudheidkundige vondsten echter werd gered door de moed en passie voor het verleden van Olga Chaiban en Emir Maurice Chehab.

“Meteen na het uitbreken van de oorlog zijn we in het museum gaan wonen,’ zegt Olga Chaiban in haar ruime vierkamer-appartement in Achrafieh, oost-Beiroet. “Wat moesten we anders, het museum was als ons kind.’ De 80-jarige vrouw zegt het alsof het de normaalste zaak van de wereld is.

Het museum in het hart van de stad werd in de jaren ’30 gebouwd in opdracht van haar man, de in 1994 overleden Emir Maurice Chehab, voormalig directeur van het museum en meest vooraanstaand archeoloog van Libanon. Het is een streng symmetrisch zandkleurig gebouw met hoge, smalle ramen. Een lage, brede trap leidt tot een Egyptisch geinspireerde voorgevel van vier enorme zuilen waarachter de ingang schuil gaat. Olga en Maurice betrokken het kantoor in de linkervleugel van het museum, een hoge, ruime kamer met uitzicht over de renbaan.

De legende gaat dat terwijl in Beiroet de anarchie om zich heen greep, Olga Chaiban zelf als een dief in de nacht de meest waardevolle schatten naar de kluis van de Centrale Bank bracht.

“Dat is een prachtig verhaal,’ lacht ze, “maar niet waar. Wij hebben dat gerucht bewust naar buiten gebracht, om mensen te misleiden. In werkelijkheid heeft niets het museum verlaten. Slechts een collectie Byzantijnse juwelen bevond zich in de bank, maar die werd pas in 1976 gevonden.’

In plaats daarvan begroef het echtpaar alle kleinere kostbare objecten, zoals de verzameling gouden munten en de vele Phoenicische sieraden in een van de kelders van het museum. Voor de ingang werd naar goed Egyptisch gebruik een tweede muur gemetseld.

Verschillende malen probeerden de milities het museum binnen te dringen maar telkens wist haar man dat te voorkomen. Het was niet zozeer zijn imposante gestalte, als wel zijn naam die de milities rechtsomkeerds deed maken. Emir Maurice Chehab was een telg uit een van de beroemdste aristocratische families die Libanon nu al eeuwenlang regeren en hij beschikte dan ook over contacten op het hoogste niveau. Geen Kalashnikov of M16, maar pen en telefoon waren zijn voornaamste wapens.

Hij werd geboren in 1904 in Homs, Syrie, waar zijn vader Consul van Frankrijk was in het Ottomaanse rijk. In 1912 overleed zijn moeder bij de bevalling van haar zesde kind en korte tijd daarna ook zijn vader. De jonge Maurice keerde terug naar Libanon en werd opgevoed door zijn tante. Hij studeerde rechten en filosofie in Beiroet en geschiedenis in Parijs. In 1928, op 24-jarige leeftijd werd hij benoemd tot Directeur General d’Antiquites hoofd van Libanons oudheidkundige dienst, een positie die hij meer dan een halve eeuw zou bekleden.

Olga Chaiban is van niet minder exotische komaf. Zij werd geboren in 1919 aan het koninklijk hof in Addis Abeba, Ethiopie. Haar Syrische vader was lijfarts van de latere keizer Haille Selassie, Olga’s peetvader.

Ze opent het fotoalbum voor haar op tafel en toont trots een foto van haarzelf als acht-jarig meisje in een witte jurk op schoot van de latere keizer. Hij heeft teder een arm om haar heengeslagen. Twee-en-zeventig jaar schelen het kind en de vrouw naast me op de bank. Ze heeft fijne handen, als van een pianiste en is scherp van geest. Toch oogt ze ouder dan toen ik haar een jaar geleden voor het eerst ontmoette.

Baalbek

Op hetzelfde blad bevindt zich ook een gerafeld zwartwit portret van de Ethiopische keizerin met 30-koppig gevolg voor de Tempel van Baalbek. Unieke plaatjes, maar veel tijd voor nostalgische overpeizingen is er niet, want een paar bladzijden verderop bevinden we ons weer midden in de burgeroorlog.

“In 1978 nam het Syrische leger het museum in gebruik als bunker,’ vervolgt Olga Chaiban haar relaas. “De militairen, veelal eenvoudige jongens van het platteland, behandelden ons met veel respect, maar natuurlijk werd er veel schade aangericht.’

Ze toont me de stille getuigen van een nooit begrepen oorlog: een onthoofd Romeins beeld, een mozaiek doorboord met kogels, een kop koffie op een 3000 jaar oude graftombe, oorlogsleuzen op de muur en overal glas op de vloer. Buiten aan weerszijden van de gebarricadeerde ingang staan tanks en twee jonge soldaten met een wat afwezige blik in hun ogen.

“We zetten zandzakken, hout en daarna blokken beton neer om de beelden en sarcofagen te beschermen, maar telkens gebruikten de Syriers ze ter verdediging van zichzelf. Uiteindelijk zag mijn man geen andere oplossing dan alles in beton te gieten. Na het aanbrengen van een beschermende laag goten we in twintig dagen tijd zo’n 50 ton beton.’

In 1982 viel Israel Libanon binnen en bezette Beiroet. “Dat was een afschuwelijke tijd,’ zucht ze en ze wiegt haar hoofd. “Om de Syriers te verjagen bombardeerden de Israeli’s het museum, dat toen de grootste schade opliep. Na de bombardementen verzamelde ik zo’n 45 kisten met vernielde objecten. Dit was verreweg de moeilijkste periode uit de hele oorlog, voor ons, maar zeker ook voor de mensen in West Beiroet, die vaak rond de klok werden gebombardeerd.’

Even blijft het stil. Ze neemt een slok water en strijkt door haar dunne, rood geverfde haar. “Op een dag zagen we een Israelische officier foto’s nemen van het museum. We vertrouwden het voor geen cent en besloten in Achrafieh te slapen. Diezelfde nacht nog arriveerde een groep soldaten. Toen de wacht weigerde hen de sleutel te overhandigen, bliezen ze eenvoudigweg de zij-ingang op en drongen binnen.’

De Israeli’s bleven tien dagen in het museum. Volgens Olga Chaiban lijdt het geen twijfel dat ze op zoek waren naar oorlogsbuit. “Soldaten zijn overal ter wereld hetzelfde,’ zegt ze gelaten, “Maar behalve mijn elektrische apparaten en enkele objecten van secundaire kwaliteit hebben ze in het museum niets kunnen vinden. Later maakten ze op een persconferentie bekend dat de Syriers het museum hadden geplunderd.’

In 1983, kort nadat het Israelisch leger in vele opzichten onverrichter zake huiswaarts keerde, droeg Emir Maurice Chehab zijn functie over aan Camille Asmar, de huidige directeur van het museum. “We wisten toen zeker dat de collectie veilig was,’ zegt Olga, “bovendien was het huis totaal onbewoonbaar.’

Ze leidt me naar de aangrenzende bibliotheek, een studeerkamer met veel planten en antiek.

Op de stoel ligt een blauw-wit breiwerk, op tafel een biografie van Mitterand. De hele linkerwand is ingenomen door een boekenkast, waarin een plank is gereserveerd voor de ruim twintig boeken en tientallen wetenschappelijke publicaties die Maurice Chehab op zijn naam heeft. Hij was als professor verbonden aan verschillende Libanese universtiteiten en aan de muur hangt een reeks van buitenlandse ere-doctoraten.

“Hij was een sterke, vastbesloten man, die leefde voor zijn werk,’ zegt ze en wijst op zijn foto aan de muur. “Had hij moeten kiezen tussen zijn werk en mij, dan was het zijn werk geworden, dat weet ik zeker. Ik moest dus wel met hem samenwerken, anders zou ik hem nooit zien.’

Dertig jaar lang, vanaf het moment dat zij in het huwelijk traden in 1945 tot het uitbreken van de burgeroorlog in 1975, werkte het echtpaar zij aan zij op menig `tell’ in Libanon; hij als verantwoordelijk archeoloog, zij als zijn assistente.

Ontzouting

Chehabs levenswerk zijn de opgravingen in Tyre, waar hij het enorme Romeinse hippodrome vond en de zo’n 20 meter hoge triomfboog van Alexander de Grote. De kleine wereldveroveraar maakte het 1000-jarig Phoenicisch bolwerk in de vierde eeuw voor Christus met de grond gelijk.

Emir Maurice Chehab overleed op 21 december 1994, drie dagen voor zijn negentigste verjaardag. Een jaar later begonnen de herstelwerkzaamheden aan het museum. Dit maal werd het bezet door een leger van bouwvakkers en archeologen nodig voor de restauratie van de Egyptische facade, het verwijderen van beton en her-opgraven van Libanons culturele erfenis.

Veel van de begraven objecten bleken te zijn aangetast door zout water, dat tengevolge van de vernielde riolering de kelders was binnen gesijpeld.

Een speciaal lab werd ingericht voor het zenuwslopende ontzoutingsproces, dat vereist het keer op keer baden van de objecten in gedestilleerd water, het meten van het zoutgehalte en het opnieuw baden.

Uiteindelijk werd het museum heropend op 25 november 1997, drie dagen na Libanons onafhankelijkheidsdag. Het belangrijkste deel van de collectie bevindt zich nu echter in Parijs voor een zes maanden durende expositie in het `Institut du Monde Arabe.’

Te zien zijn ruim 400 Phoenicische sieraden, beeldbouwwerken en gebruiksvoorwerpen, alsmede de twee ton wegende koningstombe van Ahiram. De rijkelijk bewerkte, stenen sarcofaag toont de voegere koning van Byblos zittend op zijn troon met voor hem vier wenende vrouwen. Een inscriptie, die wordt beschouwd als de oudst bekende voorloper van ons hedendaags alfabet, vervloekt een ieder die het waagt zijn graf te schenden.

“Het is een fantastische collectie’ zegt Olga Chaiban, “die een goed beeld geeft van de Phoenicische beschaving en haar vele culturele invloeden. Ik had graag de opening in Parijs bijgewoond, maar helaas verbiedt mijn gezondheid me te reizen.’

Olga’s lichaam maakt onvoldoende rode bloedlichaampjes aan. Vorig jaar onderging ze een zware operatie en ze krijgt nu nog elke drie maanden een bloedtransfusie toegediend. Ze vertelt het zonder zelfmedelijden.

“Waarom zou ik?’ vraagt ze. “Ik ben een tevreden mens, ik heb gedaan wat ik doen moest, ik heb vier prachtige kinderen en ik heb mijn leven mogen delen met een groot mens; wat wil ik nog meer?’

NRC HANDELSBLAD
20 nov. 1998