“Ooit vroeg ik een student wie hij een knappe man vond”, zei kunstenaar en curator Claudinei Roberto da Silva. “Het antwoord was Leonardo DiCaprio. Ik wist niet wat ik hoorde. De student in kwestie was een zwarte jongen. En wie noemt hij? Een man met blond haar en blauwe ogen. Misschien is dat eigenlijk niet zo vreemd. We hebben hier maar weinig zwarte rolmodellen.”

In ontmoette Da Silva bij Pinacoteca, een museum voor modern kunst in São Paolo. Hij toonde met een schilderij van Benedito Calixto uit 1893: The Proclamation of the Republic. Een veelheid aan mannen in uniform, te voet en te paard, staat in opperbeste stemming rondom een reeks kanonnen. “Ik heb dit altijd een veelzeggend werk gevonden”, zegt de 55-jarige Da Silva. “Het toont de geboorte van de Braziliaanse republiek in 1889, een jaar na de afschaffing van de slavernij, en er staat geen enkele zwarte op.”

Een ander werk uit dezelfde periode toont het ideale gezin. Pa leest en rookt pijp. Achter hem staat een piano. Op enige afstand zit zijn vrouw omringd door een zestal kinderen. Zij borduurt. Ook hier geen enkele zwarte aanwezigheid. “Hoewel zíj voor de kinderen zorgden en het huis schoonmaakten.”

Volgens Da Silva is onzichtbaarheid nog steeds een kenmerk van de zwarte gemeenschap in Brazilië. Zo kun je heel makkelijk een route door São Paulo uitstippelen waarop je weinig of geen zwarte mensen zult tegenkomen. De duurdere woonwijken zijn bijna volledig wit. De winkelcentra zijn veelal wit. Op televisie is bijna iedereen wit. De top van het bedrijfsleven is wit. De meeste politici zijn wit.

“Er zijn mentale barrières en onzichtbare grenzen”, zegt Da Silva. “Het is niet zo dat de zwarte mens niet is toegestaan in bepaalde wijken, bibliotheken of musea. Brazilië is geen Zuid-Afrika. Maar omdat bepaalde omgevingen zó wit zijn, gaat een zwarte persoon daar vanzelf minder makkelijk heen. Vergelijk het met censuur. Censuur leidt meestal tot zelfcensuur.”

Ook de Braziliaanse kunstwereld blijft overwegend wit. “Ik ben als zwarte curator nog steeds een uitzondering”, zegt Da Silva. “Een paar jaar geleden organiseerde ik een show en moest daarvoor bij een rijke verzamelaar langs om te zien welke werken in zijn bezit tijdelijk naar het museum zouden komen. Dus ik meld me bij de secretaresse en vertel haar wat ik kom doen. Zij belt iemand en zegt dat de curator er is. Even later verschijnt een jongeman. Hij kijkt rond en verdwijnt weer. Dan wordt de secretaresse gebeld en ik hoor haar zeggen: ‘Nee, hij is er wel, hij zit hier naast me.’ In de belevingswereld van de jongeman kon een curator niet zwart zijn. En zo was ik heel even onzichtbaar.”